Inleiding

In 1939 werd aan de conservator van het Groninger Universiteitsmuseum een fraai Album Amicorum te koop aangeboden, samen met een klein schilderijtje.1 Volgens de verkoper zouden deze zaken voor het museum interessant kunnen zijn, omdat de oorspronkelijke albumeigenaar, een zekere Klaas Willem Kiers, in Groningen was geboren. Bij nadere beschouwing blijkt dit album niet zozeer interessant vanwege de geboorteplek, maar vooral omdat het is aangelegd door een ‘Ing[enieur] Modellist’. Een functionaris bovendien, die in dienst was van ‘Zijne D.L.H. [Doorluchtige Hoogheid] Willem de Vierde’. In de jaren vijftig van de achttiende eeuw wist deze Kiers diverse inscripties van prominente en minder prominente landgenoten te verzamelen. Het mee geschonken ietwat primitief vormgegeven schilderijtje toont bovendien een les vestingbouw die mogelijk door deze Kiers aan de zoon van stadhouder Willem IV werd gegeven.2

De casus van het album van Kiers zullen we gebruiken om aan te tonen dat dergelijke alba bijzonder waardevolle informatie kunnen verschaffen over iemands biografie. Studies over het fenomeen Album Amicorum tonen aan dat het gebruik hiervan stamt uit de eerste decennia van de zestiende eeuw. Het is dan onder Duitse studenten aan de universiteit van Wittenberg een populair gebruik geworden om als herinnering aan hoogleraren, professoren en later ook aan medestudenten, een inscriptie te vragen die zij dienen te schrijven in een aan hen voorgelegd boek, bijvoorbeeld een bijbel, een gezangenboek of een catechismus.3 Vanwege ruimtegebrek ging men al snel over op aparte boekjes. Behalve dat hierin de tijden van ‘goed samenzijn’ worden vastgelegd, laten deze alba op een fraaie manier zien in welke sociale kringen de student heeft verkeerd en leggen ze diens netwerken bloot.4 Dat het verzoek om een albumbijdrage een legitieme manier is om toegang te krijgen tot bekende hoogleraren of anderszins belangrijke personen, is wellicht de belangrijkste reden voor de aanleg van een album. Zo’n inscriptie kan immers als bouwsteen dienen voor latere betrekkingen.

Alba Amicorum bleven niet beperkt tot het universitaire milieu, maar werden mettertijd ook gangbaar in adellijke kringen. Zo gingen edellieden, adellijke dames, vorsten, maar ook aan het adellijke milieu verwante groepen als militairen of hofbeambten over tot het aanleggen van een album. Via hun alba is de wereld van het hof waartoe ze behoren in kaart te brengen.5 Net als de studenten wendden de kringen rond de adel zich met hun inscriptieverzoeken voornamelijk tot hoger geplaatsen. Waar de hoge adel voorgedrukte gebedenboeken en emblematabundels hanteerde, gebruikten bijvoorbeeld militairen kleinere boekjes. Deze zijn immers eenvoudig mee te nemen.

In het burgerlijke milieu waren het in eerste instantie handelslieden, factoren en agenten die tijdens een verblijf in het buitenland inscripties verzamelden van bezoekers uit het vaderland. Deze bijdragen waren vooral afkomstig van gezanten, personen die voor hun studie op reis zijn en handelaren. De albumeigenaren, die de taal van hun landgenoten en de taal van het land spraken, functioneerden als informatiebron voor de bezoekers uit het vaderland. Het album vormt in deze gevallen een ‘excuus’ om contact te maken met een landgenoot.6 Albumeigenaren afkomstig uit de burgerij stonden dikwijls in nauw contact met het universitaire milieu of de aristocratie. Ook in hun alba is een zogenaamde oriëntering naar boven waarneembaar. Was de kloof tussen de albumhouder en inscribenten uit de hogere milieus te groot, dan richtte de albumhouder zich tot inscribenten uit dezelfde sociale laag en met name tot die uit dezelfde beroepsgroep.7

Het album van Klaas Willem Kiers (c. 1722–1759)

Bovengenoemde kenmerken vinden we ook terug in het album van Klaas Willem Kiers, een jongeman afkomstig uit de burgerij die zich door zijn opleiding en betrekkingen toegang weet te verschaffen tot universitaire en adellijke kringen Het laat echter bovenal treffend zien hoeveel biografische gegevens uit een dergelijke bron zijn te distilleren. Zo is hieruit onder meer te reconstrueren wie Kiers opleidde, hoe zijn carrière verliep, wie zijn contacten aan het stadhouderlijk hof waren en in welke andere maatschappelijke contexten Kiers functioneerde. Dit unieke document legt tevens getuigenis af van een stukje wetenschappelijke cultuur uit het midden van de achttiende eeuw. Het is daarmee meer dan een ‘autografenalbum’: een serie inscripties verzameld uit liefhebberij voor autografen.8 Het is ook meer dan een ‘vriendenrol’, een document waarin voornamelijk bijdragen van medestudenten, kennissen en eventueel familieleden staan en vooral de ‘vriendschap’ wordt bezongen.9

In het leven van Kiers speelt stadhouder Willem IV een grote rol. Deze Willem Karel Hendrik Friso, Prins van Oranje-Nassau (1711–1751) was van 1731–1747 stadhouder van Friesland en Groningen. Vanaf 1747 – na het herstel van het erfelijk stadhouderschap in de overige provincies – was hij stadhouder over de gehele Nederlandse Republiek. Van deze prins is bekend dat hij een bijzondere belangstelling had voor de in de achttiende eeuw opkomende natuurwetenschappen, inclusief de daarmee verband houdende technische vakken. Zo volgde Willem IV in 1733 te Londen colleges natuur- en sterrenkunde bij de befaamde popularisator en newtoniaan John Theophilus Desaguliers. Vanaf die tijd legde de stadhouder in zijn residentie te Leeuwarden een indrukwekkend kabinet aan met wetenschappelijke instrumenten en modellen.10 Ook nam hij een aantal initiatieven om de beoefening van de natuurwetenschappen te stimuleren en benoemde hij in 1745 de Zwitserse geleerde Samuel Koenig tot zijn hofleraar in de natuurfilosofie. De prins stimuleerde daarnaast een aantal ‘vernuftelingen’ uit de noordelijke provincies, wiens talent hem was opgevallen, om zich tot instrumentmaker te bekwamen.11 Vanaf 1747, nadat het stadhouderlijk hof naar Den Haag verhuisd was, creëerde Willem IV ook een aantal honoraire functies met wiskundige inslag, zoals ‘Astronomus’, ‘Architect’, ‘Instrumentmaker’, ‘Oculist’, maar ook die van ‘Ingenieur-Modellist’, de functie die Klaas Willem Kiers bekleedde.12

De Groningse Kiers was dus kennelijk één van deze technisch begaafde mannen wiens kwaliteiten door de stadhouder waren opgemerkt. Van sommige van deze technici is het nodige bekend. We weten van de bijzondere landmeetkundige machine, die de Leeuwarder instrumentmaker Wytze Foppes voor de stadhouder maakte.13 Bekend is ook het succesverhaal van Jan van der Bildt uit Franeker, die met zijn spiegeltelescopen van hoge kwaliteit een complete Friese instrumentmakersindustrie vormgaf.14 Instrumenten of modellen van de hand van Kiers lijken niet bewaard te zijn gebleven. De stellig door hem voor de stadhouder gemaakte modellen van molens en andere technische apparaten zijn in de Franse tijd naar Parijs verscheept en daar in de maalstroom van de revolutie verdwenen. Een in 1759 opgestelde lijst van ongeveer veertig modellen uit het stadhouderlijk kabinet betreft vermoedelijk werk van Kiers, maar als maker wordt hij niet vermeld.15 Ook in andere bronnen komt Kiers maar sporadisch voor, zodat Kiers’ Album Amicorum nagenoeg het enige document is dat ons over het leven en werk van deze ‘invisible technician’ iets kan leren.16

Kiers en zijn ‘vriendenboek’

Het album van Kiers is een in rood marokijnen gebonden boek van groot kwarto-formaat (260×203 mm), waar op de platten van zowel de voor- als de achterkant met goudstempeling het volgende staat gedrukt:

ALBUM AMICORUM

VAN K.W. KIERS

ANNO. MDCCLII17

Het album bevat zestig inscripties, soms vergezeld van een tekening of portret, uit de periode 1752–1758. De inscripties zijn voornamelijk opgetekend in Den Haag, Groningen, Amsterdam en Namen, wat bijzonder is omdat achttiende-eeuwse alba gekenmerkt worden door plaatsgebondenheid.18 Hoewel een album doorgaans wordt aangelegd tijdens de studententijd, begint Kiers zijn album op volwassen leeftijd wanneer hij in dienst is van prins Willem IV. Hij moet zich, zo valt uit het album af te leiden, moeiteloos hebben bewogen in zowel universitaire, adellijke, als burgerlijke kringen.

Achterin het album vinden we een index met de namen van de inscribenten. Daarbij plaatste Kiers soms een opmerking die verraadt hoe hij de betrokkene zag. Twee bladen zijn uit het album gesneden. Op de achtergebleven strook heeft Kiers vermeldt: ‘Dit blad is bij de heer [naam]’. Het gebeurde vaker dat albumhouders een blad aan een toekomstige inscribent meegaven, die daar op een later tijdstip aan kon werken. Op twee plaatsen zijn duidelijk sporen van ‘vernielzucht’ te zien. Inscripties of afbeeldingen die daar waren geplaatst, zijn verwijderd. De index bevestigt dat hier inderdaad ooit bijdragen stonden.

Wat weten we van deze albumeigenaar Kiers, behalve dat hij afkomstig is uit het noorden van Nederland? De eerste keer we hem in de archieven terugvinden, is op 1 maart 1746 wanneer hij officieel lid wordt van de kerk van Zuidbroek en Muntendam.19 Craft-Giepsmans, die een artikel aan het meeverkochte schilderijtje heeft gewijd, maakt – op grond van de gemiddelde leeftijd van 24 jaar waarop men destijds geloofsbelijdenis deed – de inschatting dat Kiers rond 1722 moet zijn geboren. Zij vermoedt dat Klaas Willem Kiers een ‘voorhuwelijks’ kind was van een zekere Willem Kiers uit Zuidbroek.20 Met zekerheid is echter alleen zijn overlijden bekend: hij werd op 9 oktober 1759 te Amsterdam in de Eilands Kerk begraven.21

In de literatuur wordt Kiers zelden genoemd. Het Repertorium van Nederlandse kaartmakers, samengesteld door Marijke Donkersloot-De Vrij, vermeldt dat hij in 1750 en 1751, dus in de periode vóór het album, twee kaarten van Nijmegen heeft getekend.22 Nijmegen was destijds een van de vestingsteden waar militaire ingenieurs werkzaam waren. Als deskundigen inzake vestingbouw droegen deze ingenieurs de verantwoordelijkheid voor de fortificaties in de Nederlandse Republiek.23 Hetzelfde geldt voor de vesting Naarden, waarvan Kiers eveneens een kaart vervaardigde.24 Kiers heeft uitgebreid studie gemaakt van Nijmegen, zo blijkt uit een bewaard gebleven ‘tekenboek’ met ruim honderd gedetailleerde tekeningen van deze stad.25 Tevens laat deze bron zien dat hij zijn ingenieurswerkzaamheden heeft uitgevoerd ‘op order van sijne Doorluchtigste Hoogheid, Den Heere Prince van Orange en Nassauw Erfstadhouder van de Unie’.26 Kiers is in dat jaar dus in dienst van Willem IV, blijkens zijn eigen aanduiding ook al als ‘ingenieur modellist’. Een jaar later noemt Kiers zich in de intekenlijst van de Nederlandse vertaling van Robert Smith’s Optica eveneens ‘Ingenieur Modellist van Z[ijne] D[oorluchtige H[oogheid]’.27

Kiers is dus opgeleid tot landmeter en militair ingenieur en gezien zijn achtergrond vermoedelijk in Groningen. Hij staat echter niet vermeld in het overzicht van erkende landmeters door Zandvliet c.s.28 Dat Kiers’ admissie nergens wordt aangetroffen is overigens goed verklaarbaar. In zijn studie over de opleidingstrajecten voor landmeters en ingenieurs toont Van Winter aan dat de registratie van landmeters en ingenieurs vooral in de provincie Groningen te wensen overliet.29

In dienst van (wijlen) Zijne Hoogheit

De vroegste bijdrage in het album is op 12 augustus 1752 in Den Haag opgetekend door Aernout Vosmaer, bekend als verzamelaar en kenner van naturalia met een bijzondere belangstelling voor het dierenrijk. Kiers duidt hem in de index van het album aan als een ‘Groot Natuurkenner’. In 1756 wordt Vosmaer vanwege die kwaliteit benoemd tot directeur van het stadhouderlijke naturaliënkabinet. Volgens een ongeschreven regel bij dergelijke alba begint Vosmaer niet op de eerste bladzijde, maar in alle bescheidenheid ergens midden in het album met zijn gedicht:

Natúúrsgeheimenis en haar verborgentheden,

Door ’t pit van Rede en Leer, ’t ontdekken en ’t ontleden,

Is mijne poginge, Die kent ge, o wakkere Kiers;

Maar Gij, van andre keus, zoekt in den gloet des Viers30

Uw’ naam op ’t Schoútoneel des Oorlogs te doen hooren.

Zeg wat verschillentheit wert uit dees keus gebooren?

Indien ik ’t wel begrijp, het onderscheit zit hier:

Een hooftstof eischt uw dienst; ik onderzoek’ er vier.31

Hoewel Vosmaer de levende natuur onderzoekt en Kiers zich begeeft op het ‘Schoútoneel des Oorlogs’, moet er toch sprake zijn van enige verbondenheid tussen beide heren. Kiers kiest er immers voor om Vosmaer als eerste zijn album voor te leggen. Bovendien was hij in die jaren werkzaam in de stadhouderlijke collectie en mogelijk keek Vosmaer daar toen ter tijd ook al rond. Het ligt dus voor de hand dat ze elkaar daar zijn tegengekomen. Natuurwetenschappelijke interesse deelt Kiers ook met Arnold Hoogvliet uit Vlaardingen, inscribent op 19 september 1752. Zoals het een brooddichter betaamt, brengt die in bloemrijke taal onder woorden waarom des ‘Vorstengunst’ de albumhouder ten deel is gevallen.32

De inscriptie die twee weken later wordt opgetekend door Jacob Spex, ‘clercq in de secretarije van den Prinse van Oranje’,33 geeft meer informatie over de inhoud van Kiers’ functie:

Stevyn lei glori in toen hy

Een Archimedes Maurits strekte,

Die, in ’t gezigt der dwinglandy,

Den Staet met schans en vesting dekte:

Uw kunst voldeed Prins Frizoos oog,

Die u tot zijn’ vernuftling stelde,

En, pas eer hij ten hemel toog,

Met lof, mijn vrient, uw gaven meldde.

Wat wenscht men meer? Dat eens de zoon

Zich aen uw onderwijs gewenne,

En (wacht de deugt met recht haer’ loon)

Ook uw vernuft naar eisch erkenne.34

Deze bijdrage bevestigt dat Kiers’ talenten de stadhouder – prins ‘Frizoo’ – waren opgevallen, waarna deze hem als ‘vernufteling’ had aangesteld. Spex wenst daarnaast dat ‘de zoon’, te weten Willem V, onderwijs van Kiers mag genieten. Hierna wijzen ook andere inscribenten op de lessen die Kiers kennelijk aan de jonge Willem V heeft gegeven.35 Die instructies kunnen overigens weinig meer hebben ingehouden dan wat spelen met vestingmodellen, want de toekomstige stadhouder was toen pas een jaar of vijf oud.36

Een mooie aanwinst voor het album is de inscriptie van een telg uit het adellijke geslacht Van Brunswijk, te weten Frederik Karel Ferdinand van Brunswijk-Beveren.37 Die laat echter alleen de Latijnse spreuk Fortuna Coelestis Favet achter, wat doet vermoeden dat Kiers geen echt nauwe band had met dit heerschap.38 Deze vroege inscripties in het album tonen dat Kiers al in het begin van de jaren vijftig zijn best deed om in beeld te blijven bij vooraanstaande (politieke) figuren.

Bezoek aan Groningen

Van eind mei tot de tweede week van juni 1753 onderbreekt Kiers zijn werkzaamheden in Den Haag om een bezoek aan Groningen te brengen. Hier legt hij zijn album voor aan een gevarieerde groep personen. Allereerst aan Gerrit Cramer.39 Deze instrumentmaker had in 1736 voor Willem IV een grote zonnewijzer vervaardigd boven de poort van de Prinsentuin in Groningen.40 Dat de albumeigenaar te spreken was over de instrumenten van Cramer, blijkt uit zijn inboedel. Die werd na zijn dood op 20 mei 1760 geveild en bevatte onder andere een (zak)microscoop van Cramer.41 De index achter in het album verraadt dat Kiers Cramer zag als een ‘Groot Mathematiskonstenaar’.42

De bijdragen van andere inscribenten uit Groningen zijn nuttig om het door Kiers’ bewandelde studiepad te achterhalen. Zo’n reconstructie is nodig, omdat Kiers’ naam niet voorkomt in het Album Studiosorum van de Groninger universiteit.43 Een eerste aanwijzing van Kiers’ opleiding levert de bijdrage van Abraham Buning, die van februari 1727 tot juni 1771 rector van het Gronings Gymnasium was.44 Bunings inscriptie bevestigt Van Winters hypothese dat naast kandidaten die zich door zelfstudie of via een ervaren vakman voorbereidden op een universitair ingenieursexamen, er ook studenten waren die eerst de Latijnse School doorliepen. Daarna stonden aan de universiteit alle mogelijkheden voor hen open.45 Kiers heeft dus naar alle waarschijnlijkheid, voordat hij aan de universiteit ging studeren, onderwijs genoten aan Bunings Latijnse School.

In het album vinden we daarna de bijdragen van een viertal professoren, waarvan Daniel Gerdes de eerste is. Deze ‘Professor Theologie van ‘s’ Lands Hoge Schole van Stad en Lande en thans derzelver Rector’ geeft Kiers een ‘heylzame Lesse’ mee door Mattheüs 10:16 te citeren: ‘Zie, Ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als slangen en argeloos als duiven’.46 Kiers volgde Gerdes’ colleges Theologie wellicht met een bovengemiddelde interesse. De vele inscripties van (‘candidaat’) predikanten en het feit dat Kiers in vrijwel iedere stad die hij bezocht zich ook tot de plaatselijke voorganger wendde, doen vermoeden dat we met een godvruchtige jongeman van doen hebben. Ook bezoekt Kiers Nicolaas Engelhard, de hoogleraar wiskunde. Engelhard was afkomstig uit Zwitserland en was vanaf 1728 verbonden aan de universiteit van Groningen.47 Zeker is dat de hoogleraar Kiers heeft onderwezen in de wiskunde. Hij draagt zijn inscriptie immers op ‘antea Discipulo suo’, hét bewijs dat Kiers in Groningen heeft gestudeerd. In Engelhards korte bijdrage klinkt enig verwijt door wanneer hij Prediker 9:18 citeert: ‘La sagesse vaut mieux que tous les instrumens de guerre’.48 Een derde inscriptie is die van Leonardus Offerhaus, hoogleraar geschiedenis, welsprekendheid en Latijn, die bekend stond vanwege zijn gepassioneerd docentschap.49

In het beeld van Kiers’ opleidingstraject past ook de naam van Antonius Brugmans, wiens inscriptie we anderhalve maand na de Groningse bijdragen tegenkomen.50 Brugmans had vanaf 1746 in Franeker gestudeerd en was in 1750 zijn vriend en leermeester Samuel Koenig gevolgd naar Den Haag.51 In 1755 keerde Brugmans terug naar Franeker om daar de wijsbegeerte te onderwijzen. Later zou hij als hoogleraar wiskunde en wijsbegeerte in Groningen de opvolger van Engelhard worden.52 Kortom, ondanks het ontbreken van Kiers’ naam in het Album studiosorum Academiae Groninganae kunnen we dankzij de inscriptoren van het album concluderen dat hij inderdaad aan de universiteit van Groningen de vakken heeft gevolgd die voor een toekomstig ingenieur vereist waren, waaronder zeker de ‘Geometria ende Kunst van Fortificatie’.53 Vanwege zijn talent en/of doorzettingsvermogen zal hij zijn opgevallen bij zijn docenten en onder de aandacht zijn gebracht van Willem IV, op dat moment stadhouder van de twee noordelijke provincies.

In Groningen bezoekt Kiers ook Lucas Trip. Deze Groningse regent zorgde ervoor dat de promotie van zijn zoon Jacob Trip tot landmeter en ingenieur een ‘plechtigheid met luister’ werd.54 Trip senior prijst Kiers om zijn vernuft en diens lessen vestingbouw aan ‘[h]et jeugdig Hoofd van ons Gemeenebest’.55 Wederom een aanwijzing dat de albumhouder de jonge erfprins Willem V heeft geïnstrueerd. Kiers brengt in die dagen eveneens een bezoek aan J. van Hoorn, destijds raadsheer en syndicus van Groningen.56 De inscripties van Trip en Van Hoorn tonen aan dat Kiers ook toegang had tot de bestuurslaag van ‘Stad en Ommeland’. Het is denkbaar dat Kiers, die een uitstekend netwerker lijkt te zijn geweest, hierbij geholpen is door zijn studiegenoot, Sigfried Klugkist, inmiddels opgeklommen tot ‘rentmeester der Stadt Groningen’. Bovendien geeft diens bijdrage opnieuw inzicht in Kiers’ afkomst en opleiding. Zo schrijft Klugkist ‘dat Wij beide Een Geboorte Plaats, en Een Doorlugtigen Promotor hebben gehad’. Net als Kiers kwam Klugkist dus uit het Oldambt.57

De inscribenten uit het universitaire milieu doen vermoeden dat Kiers’ bezoek aan Groningen niet voor de gezelligheid was. Het is goed denkbaar dat hij via zijn connecties trachtte een aanstelling aan de Groningse universiteit te krijgen. Misschien wel als docent vestingbouwkunde. Wellicht om deze reden bezoekt hij in juli 1753 te Den Haag Anthony Adriaan van Iddekinge, daar aanwezig als Gedeputeerde ‘weegens de Prov[incie]. van Stadt en Lande’. Diens vader was als president-curator van de universiteit van Groningen een machtig man en daarom voor Kiers dé aangewezen persoon wanneer hij daar iets wilde bereiken.

Op bezoek in Amsterdam en Haarlem

Op de terugweg naar Den Haag zoekt Kiers de dichter Rutger Schutte op in Amsterdam. De eerste twee strofen van diens bijdrage prijzen onomwonden Kiers’ vernuft en diens taken als vestingbouwer en landmeter. In de woorden van Schutte:

O Krijgsvernufteling, die door

Een onvermoeide vlijt, op Archimedes Spoor

In vestingen te bouwen & te dwingen

Durft treên; en dwars door doodlijk Staal en vúúr,

Zoekt in het diep geheim der landmeetkunde te dringen

Door kunst volmaakt men de natúúr

---

Hoe juist weet de Evenredigheid

’t Onregelmatige te Schikken, ’t wijs beleid

Den ruwen grond te hogen of te Slegten!

Gij meet, O KIERS, en land & water af:

Uw nette passer leert den krijgsman kundig vegten,

En hoedt er duizenden voor ’t graf.58

In Amsterdam doet Kiers ook het huis aan van zeeofficier Cornelis Schrijver, hetgeen in zijn album een weerslag vindt door de inscriptie van Schrijvers dochter Maria.59 Kiers zou in 1756 vanuit Namen met deze luitenant-admiraal corresponderen en modellen voor hem maken, maar daarover verderop meer.

De bijdrage van de Haarlemse Dorothea Kreps, ‘kunstmeestres in ’t bloemenschild’ren’ en vanaf 1758 echtgenote van hortulanus van de Hortus Medicus te Amsterdam Johannes Storm, is om twee redenen interessant.60 Haar inscriptie valt allereerst op door de kleurrijke illustratie waarmee zij als tekenares haar visitekaartje afgeeft. Kreps’ biografe beweert dat van haar maar één gouache is overgeleverd, maar dit album toont een tweede (fig. 1). Het bevestigt daarmee dat alba regelmatig oorspronkelijk beeldmateriaal bevatten dat op geen andere wijze is overgeleverd.61 Daarnaast nodigt haar woonplaats Haarlem uit om stil bij te staan. Deze stad kende vanaf 1737 een Natuur- en Sterrenkundig College. Dit gezelschap probeerde onder meer inzicht te krijgen in het klimaat en de weersomstandigheden. In 1739 prijst de Leidse fysicus Petrus van Musschenbroek in zijn Beginselen der Natuurkunde ‘eenige wakkere Wijsgeeren, een genoodschap tot Haarlem uitmaakende, welke mij hunne waarneemingen […] eenige jaaren agter een hebben meegedeeld’.62 Onder de leden van dit College bevond zich de landmeter en meteoroloog Jan Noppen, ook inscribent van Kiers’ album en eveneens medeoprichter van de kort tevoren – in 1752 – tot stand gekomen Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.63 Met andere leden van dit wetenschappelijke genootschap probeert Kiers in 1755 contact te leggen, zo valt uit het album af te leiden.

Terug in Den Haag

Na een maand afwezigheid keert Kiers terug in Den Haag. Daar slaagt hij erin diverse vooraanstaande personen tot een bijdrage te verleiden. Zo tekent op 18 juni 1753 Aart Schouman een fraai portret van Kiers (fig. 2). Schouwman zou kort daarna als docent tekenkunst aangesteld worden bij de Haagse Fundatie van Renswoude, waar ook wis-, natuur-, en landmeetkunde, naast andere technische vakken werd onderwezen.64 Juist in deze tijd worden hier plannen gemaakt voor de aanleg van een omvangrijk instrumenten- en modellenkabinet.65 Dat Kiers hier contact zoekt, ligt dus voor de hand.

Eerdergenoemde Spex voorziet het door Schouman getekende portret van een gedicht, waarin de modellist, ‘[d]ien we in den krygsdienst zelfs den beitel handlen zien’ en ‘[w]iens vestingwerk in ’t klein geen vorst met gout betaelt’, als een achttiende-eeuwse Archimedes wordt geprezen.66 Op deze modelmakerij wijst ook Johannes van Nispen, raadsheer van de Hoge Raad van Holland. Van Nispen schrijft zelfs tweemaal in het album. In zijn eerste bijdrage dicht hij:

Koehooren wat uw brein voor Sterktens oit deed bouwen67

Weet Kiers, nu, naar de maat, uijt palmhout, net, te houwen.

Uw Wens is reedts vervult, uw konst wort meer volmaekt;

Vorst Willems weetenschap ligt booven Maurits raekt.

Prins, bruijk ’s mans kundigheit: Zulks eischt ’t gemeenebest,

Dat al zijn Heil naest Godt in uwe Wijsheit vest.68

In zijn tweede inscriptie brengt Van Nispen Kiers’ talenten samen door hem een ‘ARCHIMEDES in Kundigheit’, een ‘ULISSES in beleit’, en een ‘ACHILLES in dapperheit’ te noemen. Ook deze inscribent prijst Kiers vanwege diens ‘verstandig onderwijs’ aan de erfprins.69

Uit deze tweede Haagse periode stamt eveneens de inscriptie van Jean Nicolas Sebastien Allamand, van 1747 tot 1784 hoogleraar wijsbegeerte en wiskunde te Leiden en de beheerder van het Leids fysisch kabinet.70 Bij deze verzameling instrumenten bevonden zich ook veel modellen, en Kiers zal deze collectie ongetwijfeld hebben bezichtigd.71 In zijn bijdrage spreekt Allamand lovend over Kiers’ kennis van de mechanica en citeert hij de beroemde anekdote over Archimedes, die beweerde met het juiste steunpunt de aarde te kunnen bewegen.72

Luitenant-ingenieur Kiers

In november 1753 wordt Kiers door de weduwe van de stadhouder, de ‘Mevrouwe de Princesse Gouvernante’, bevorderd tot Luitenant-Ingenieur.73 Kiers stopt dan kennelijk met zijn werk als modellenmaker, want van maart tot juli 1754 is hij gelegerd in Namen. Onderweg naar de vestingstad bezoekt hij in Rotterdam de arts en dichter Johannes Eusebius Voet, ook een bekend verzamelaar van naturalia.74 In zijn bijdrage roept Voet Kiers op om ‘wallen’ te ontwerpen, maar daarbij wel te beseffen dat men tevergeefs ‘stormt […] als God de stad bewaakt’.75 Van eind maart dateert de eerste inscriptie uit Namen van een collega-luitenant, J.J. Meijer. Deze begint zijn (vrijwel onleesbare) bijdrage met een citaat van Albrecht von Haller, waarin deze Duitse natuurwetenschapper de wetenschap verkiest boven rijkdom. Nog net leesbaar is dat Meijer naar Coehoorn verwijst, hetgeen niet verrassend is gezien de fortificatiewerkzaamheden die Kiers en de inscribent in Namen moeten hebben verricht. Vier maanden later treffen we een bijdrage van Jetzo Idzard van Burmania. Deze uit Friesland afkomstige Groot-Majoor was in 1750 tot gouverneur van Namen benoemd. Kiers moet hem nog uit zijn Haagse tijd gekend hebben, want onder Willem IV was Burmania kapitein van diens lijfregiment.76

Een van de fraaiste inscripties uit Namen is die van de predikant, landschap- en portretschilder Johannes van Dijk.77 In het bijbehorende gedicht wijst Van Dijk op zijn vriendschap met Kiers. De illustratie is rijkelijk verluchtigd met militaire symbolen en spreuken (fig. 3). Veel heil wenst ook diens vrouw Anna Maria van Dijk-Kervel hem een pagina eerder toe met een stichtelijk gedichtje.

Eind november 1754 keert Kiers uit Namen terug in Den Haag, maar in juni 1756 vinden we in het album opnieuw bijdragen uit de vestingstad. Daaronder zijn er drie van collega-ingenieurs. Opvallend is de inscriptie van Joseph August Martfeldt, kolonel van de artillerie.78 Waar zijn andere collega’s alleen hun symbolum achterlaten, schrijft Martfeldt een gedicht waarin hij Kiers adviseert niet te driftig het aardse goed na te jagen. Uit Kiers’ werkzaamheden na uitdiensttreding zou blijken hoezeer de kolonel het bij het rechte eind had toen hij zijn bijdrage besloot met:

Slae hand aan ’t werk en laet de vlijd u niet vermoejen

Maar krijg j’eens stroom en wind, soo leerd dan waare vrind

Hoe dat men ’t zijltje vierd soo sal u welvaart groeien.79

Uit twee brieven aan Cornelis Schrijver vanuit Namen geschreven blijkt dat Kiers daar in het hospitaal een ventilatiesysteem heeft getest. Vermoedelijk is dit gebeurd op aandringen van de luitenant-admiraal, aan wie Kiers zijn bevindingen rapporteert. Schrijver genoot een reputatie als vernieuwer, en de gezondheid van zijn personeel had zijn grote aandacht.80 Hij legde zich vanaf 1750 toe op diverse voorstellen tot verbetering van de kwaliteit van de Nederlandse scheepsbouw.81 Kiers test in Namen ook andere ontwerpen van Schrijver, waaronder ‘een Lantaern voor de artillerie Laboratoriums, van Uwe Excellenties Uitvindinge’ en ‘Keetingen van Uwe Excellenties inventie tot afsluitinge van Rivieren voor allerleij afdrijvinge’. Van de laatste vinding heeft hij ‘voor lange reeds een Modelletie gemaekt’. Ook staat voor Schrijver ‘een klein model voor een Polvermagazijn’ gereed.82 De modellen die Kiers in deze brieven noemt, zijn nauw verwant aan modellen uit het stadhouderlijk kabinet, zoals een ‘kruijd of pulver moolen’, een ‘ventilabium om versche lugt in scheepen te brengen’ en een molen om ‘salpeter te stampen’.83 Door vroegtijdige uitdiensttreding wordt een model van Namen waartoe hij de opdracht kreeg niet door hem, maar vier jaar later door zijn eerdergenoemde broer Adecco voltooid.84

Netwerken binnen de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen

Eind november 1754 is Kiers terug in Den Haag. Uit de inscripties valt op te maken dat de albumhouder druk bezig was in the picture te komen bij directeuren en leden van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Dit eerste officiële geleerdengenootschap van Nederland was formeel ontstaan op initiatief van enige regenten, maar was in feite nog een gevolg van het onder Willem IV ingezette beleid tot stimulering van de natuurwetenschappen. Het genootschap kende enerzijds directeuren – gerekruteerd uit adel en patriciaat – die de financiële middelen verschaften en anderzijds ‘gewone’ leden die verantwoordelijk waren voor het wetenschappelijke werk. De benoeming van leden ging op voordracht, en bij de toelating speelden zowel afkomst als intellectuele kwaliteiten een rol. Mogelijk hoopte Kiers door te netwerken ook voorgedragen te worden als lid van de Maatschappij. Tevergeefs, zo weten we nu. Hoewel formeel niet buitengesloten, werden vertegenwoordigers van technische, niet-universitaire beroepen in de praktijk slechts zelden toegelaten.85

Niettemin vinden we in het album de bijdragen van diverse vooraanstaande heren van de Hollandsche Maatschappij. Zo tekenen in de eerste maanden van 1755 zowel de medeoprichter en eerste president van de Maatschappij, Cornelis Ascanius van Sypesteyn, als de eerste secretaris van het genootschap Christianus Carolus Henricus van der Aa hun symbolum daarin op. Hoewel de datum van de inscriptie ontbreekt, past ook die van medeoprichter Pieter van Schuylenburgh in dit rijtje.86 Dat geldt eveneens voor Petrus Lyonnet, lid van het eerste uur. Deze natuurkundige en microscopist bewijst een begaafd tekenaar te zijn via een gedetailleerde schets van acht door de Duitse arts Johann Nathanael Lieberkühn geprepareerde deeltjes uit het slijmvlies van de dunne darm, ook wel kleppen van Kerckring genoemd (fig. 4). De eerdergenoemde Jan Noppen schrijft meer dan alleen zijn symbolum in het album. Hij prijst Kiers om zijn ‘konst’, kennis en vriendschap.87

Chemisch ondernemer

Omstreeks november 1757 treedt Kiers uit dienst van het Staatse leger.88 De reden van zijn vertrek is niet bekend, maar wanneer we het vervolg van zijn loopbaan overzien, speelde wellicht de geringe verdienste in het leger een rol.89 De albumeigenaar heeft vanwege zijn korte tijd in het Staatse leger weinig kans gehad om op te klimmen tot een hogere rang. Deze kon namelijk enkel worden bereikt op grond van anciënniteit.90 Kiers zag kennelijk meer kansen in het zakenleven. Op 6 april 1759 blijkt althans uit de Leydse Courant dat hij zich als zeepmaker in Amsterdam, in de Nieuwe Houttuinen heeft gevestigd. Daar maakt en verkoopt hij:

in de Spaansche, Engelsche en Groene Zeep-Siedery […]’, alle soorten van Spaansche, Witte en Gemarmorde Zeep, ingelyks weeke geel doorschynende Engelsche Kroon Zeep met witte stipjes gegraineert, welke de Verzending naar Oost- en West-Indien kan verdragen; als mede beste weeke groene KroonZeep volgens de Keuren der Stad Amsterdam, zeer dienstig voor alle Verweryen en Bleekeryen; alles tot de laagste Pryzen.91

Niet zonder reden deelt Kiers in deze advertentie mee dat zijn zeep het keurmerk van de stad Amsterdam draagt. Het jaar tevoren hadden de ‘Overlieden van het Zeepzieders College’ namelijk al opgemerkt dat Kiers en een zekere Jan Mulder in de Haarlemmer Houtuinen illegaal:

een Seepsiedereij [hebben] opgerecht, alwaar sij (volgens hunne gedrukte billietten of adevertentien) maaken en verkoopen alle soorten van Spaansche, witte en gemarmerde zeep, insgelijks Engelsche weeke, geele, groene en doorschijnende kroonzeep; werdende onder anderen door deselve Kiers en Mulder van tijd tot tijd zeep in vaaten verkogt en afgeleevert.92

Omdat beide heren noch de zeepziederseed hadden afgelegd, noch de zes gulden intreegeld in het Zeepzieders College hadden betaald, was hun bedrijf door de Overlieden verboden. Kiers kiest echter eieren voor zijn geld. Op 18 januari 1759 treedt hij alsnog toe tot het Zeepzieders College en wordt het rekest tot opheffing ingetrokken.

In de maanden daarna vinden we in diverse kranten vergelijkbare advertenties. Kiers is ‘chemisch ondernemer’ geworden! Zijn carrièreswitch is minder drastisch dan op het eerste gezicht doet vermoeden. De voormalige ingenieur-modellist houdt het namelijk niet bij het maken en verkopen van zeep, want in zijn buitenverblijf Vry Zigt aan de Amstel wordt ‘een toestel gezien, die veel beloofde, en ook reeds een weinig salpeter hadt voortgebracht’.93 Dit apparaat moet voor Kiers winstgevender zijn geweest dan zijn zeephandel.94 Salpeter was namelijk een van de kostbare bestanddelen van buskruit, en daarmee kon Kiers goed zaken doen in de roerige jaren vijftig. Hij hield er in elk geval een flinke buitenplaats aan over.

Begin oktober 1759 overlijdt Kiers plots zonder kinderen na te laten, zodat zijn huis en inboedel worden geveild. Onder de hamer komen onder andere’[d]iverse meubilaire Goederen, […] Goud en Zilverwerk […], een Massief Goud Pourtret van zyn Hoogheid Prins Willem de Vierde […], eenige restanten fyne Verfstoffen’, maar ook diverse gereedschappen en ingrediënten van zijn zeepziederij.95 De Opregte Haerlemsche Courant van 3 mei 1760 vermeldt dat bovendien

ten Huyze van den Overledenen K.W. Kiers in de Houttuynen […] verkogt worden: Een fraaye Party Nederduytsche en Fransche boeken, bestaande in Godgeleerde, Historische, Geographische, Natuurkundige, Mathematische en Vestingbouwbundige; […] nevens eenige Mathematische Liefhebbery, als Microscopen, waaronder een uytmuntend staande, waarvan het Koper in ’t Vuur Verguld is, van G. Cramer, Telescopen [waaronder een van Van der Bilt, FvT], Luchtpomp, Kopere Waterpassen, een extra ongemeene Draaybank, en andere Rariteyten meer.96

De omvang van zijn buitenplaats is niet gering, en levert een bewijs van Kiers’ succesvolle ondernemerschap. Immers, op 19 mei 1760 werd eveneens verkocht een:

Heerenhuyzinge, Tuynmans-Wooninge, extra groot Speelhuys, Styger, Schuytenhuys, capitaale Vischryke Kom of Vyver, Laanen, Starre- en Slinger-Bossen, Boomgaarden Moes-Tuynen […], twee extra lange Lootsen, aangelegt tot een Salpeter-Fabriek, en een apart woonhuys en Erve.97

Conclusie

Kiers’ technische en chemische werkzaamheden hebben hem duidelijk geen windeieren gelegd. Uit zijn inboedel blijkt dat deze netwerker avant la lettre in zijn Amsterdamse jaren enorm heeft geprofiteerd van de kennis en ervaringen die hij in dienst van de stadhouder en diens weduwe heeft opgedaan.98 De opsomming van Kiers’ bezittingen vult de informatie uit zijn album, de belangrijkste bron waaruit zijn leven is te reconstrueren, prachtig aan. Het maakt het beeld van zijn leven compleet: Klaas Willem Kiers was een technisch begaafde jongeman uit het noorden van de Republiek, die na een functie als ingenieur aan het stadhouderlijk hof en in het Staatse leger te hebben bekleed, verhuisde naar Amsterdam om daar als chemisch ondernemer grof geld te gaan verdienen, daarbij stellig profiterend van het netwerk dat hij eerder had weten te creëren.

Omdat Kiers’ Album Amicorum het enige tot nu toe bekende exemplaar is van een technicus, een beroepsgroep die wel als ‘invisible technician’ is aangeduid, fungeert het niet alleen als een spiegel van Kiers’ leven.99 Het boek verschaft vanuit een uniek perspectief tevens informatie over enerzijds de wetenschappelijke belangstelling van de stadhouders, regenten, hoogleraren, predikanten en liefhebbers, en anderzijds de wereld van ingenieurs in het Staatse Leger en de genootschapswereld in het midden van de achttiende eeuw. Ten slotte is deze casus een fraaie illustratie van de mogelijkheden die een Album Amicorum voor de moderne onderzoeker in zich draagt.