In 1854 Willem Gleuns Jr (1808–1881), a mathematics and physics teacher from the City of Groningen, and Hendrik Deutgen (1816–1887), a laboratory assistant at Groningen University, applied for a recommendation from the Dutch Minister of the Interior for their ‘Mundomotorium’, a didactic appliance to be used in astronomy lessons at secondary schools. On behalf of the Dutch Royal Academy of Arts and Sciences, the astronomer Frederik Kaiser, director of the Leiden Observatory, examined the instrument and reported to the minister. In October 1854 the minister informed Gleuns that he saw no reason to recommend their instrument for educational purposes. In January 1855 a critical article on the instrument by Jean A.C. Oudemans, observer at the Leiden Observatory, was published in the journal
In 2000 werd op een schoolzolder in Hengelo een instrument gevonden dat, volgens de handleiding die eveneens werd aangetroffen, een ‘Mundomotorium’ bleek te zijn. Het instrument kon volgens de ontwerpers ervan worden ingezet bij de lessen wiskundige aardrijkskunde en sterrenkunde in het voortgezet onderwijs. De gevonden handleiding blijkt ook aanwezig in een aantal Nederlandse en buitenlandse wetenschappelijke bibliotheken en wetenschapsmusea.
Het Mundomotorium, hier opgesteld als lunarium. Foto: Ben Tiehuis.
Hun vertrouwen in een goede afloop van het beoordelingsproces was zo groot, dat ze de minister vroegen om de Koninklijke Akademie van Wetenschappen met het onderzoek te belasten.
Volgens de titel van de handleiding is een Mundomotorium een toestel waarmee de bewegingen van de hemellichamen, en de daarmee samenhangende verschijnselen, kunnen worden gedemonstreerd. Als docent stelt Willem Gleuns zich op het standpunt dat onderwijs zoveel mogelijk aanschouwelijk moet zijn. Zeker bij het onderwijs in de wiskundige aardrijkskunde en sterrenkunde is het, volgens hem, van groot belang om te laten zien wat er gebeurt. Gleuns acht het voor een docent bijna onmogelijk om alleen aan de hand van getallen zijn leerlingen een helder inzicht te geven in de betrekkelijke of werkelijke grootte van de verschillende hemellichamen en hun onderlinge afstanden. Dat geldt evenzeer voor het inzichtelijk maken van de stand en de samengestelde bewegingen van hemellichamen en de verschijnselen die daarmee samenhangen. Het Mundomotorium stelt de rotatie van de aarde en de beweging van de aarde om de zon op een vrije en natuurlijke wijze voor, terwijl bij de gangbare toestellen de aardas voortdurend dezelfde stand heeft. Gleuns erkent dat didactische instrumenten hun tekortkomingen hebben. Daarom ligt juist hier voor de docent de belangrijke taak om met een duidelijke uitleg een verkeerde indruk, die door het gebruik van zulke instrumenten zou kunnen ontstaan, weer weg te nemen.
De bij het Mundomotorium behorende handleiding bevat een plaat met de gebruiksmogelijkheden van het instrument: 1 als tellurium; 2 als lunarium; 3 als planetarium; 4 idem, alleen met de binnenplaneten; 5 als cometarium; 6 als demonstratie van de loopbanen van kometen; 7 de houten drievoet. Uit: W. Gleuns Jr.,
De man die het Mundomotorium ontwierp was Willem Gleuns junior (
Willem Gleuns junior (Groningen, 19 januari 1808 – Groningen, 1 december 1881).
Het idee voor het Mundomotorium mocht dan afkomstig zijn van Willem Gleuns jr., voor de bouw van zijn instrument had hij de hulp van een deskundige nodig. Die vond hij in zijn plaatsgenoot Hendrik Deutgen. In de handleiding bij het Mundomotorium schrijft Willem Gleuns over hem: ‘De Heer Deutgen, Mechanicus te Groningen, vervaardigde mij een zoodanigen toestel die alleszins aan de verwachting voldeed, de belangstelling wekte van verschillende deskundigen en hunne goedkeuring wegdroeg’.
In opdracht van de Groninger hoogleraar in de chemie Sibrandus Stratingh Ezn. (1785–1841) bouwde Hendrik Deutgen in 1840 een model van een schroefstoomboot waarvan de schroef met behulp van een elektromotor werd aangedreven.
Wanneer de hoogleraar Heike Kamerlingh Onnes zijn ‘levensbericht’ van de Groningse natuurkundige Rudolf Adriaan Mees (1844–1886) schrijft, vermeldt hij daarin ook Hendrik Deutgen:
Eene uitstekende hulp vond Mees daarbij in den voortreffelijken amanuensis Deutgen, die reeds voor Ermerins [voorganger van Mees, vdb] een onmisbare steun was geworden. Deutgen wist de fraaiste collegeproeven gereed te maken, aan hem was het ook voor een groot deel te danken, dat het gezelschap van vrienden der natuurkunde, waaraan mannen als Stratingh en Alings deelnamen en waarvan hem later het erelidmaatschap als welverdiende hulde werd aangeboden, voortdurend op belangrijke proeven onthaald kon worden.
Het is niet verwonderlijk dat Kamerlingh Onnes zich in zijn levensbericht van Mees zo lovend uitliet over Deutgen. Het was dezelfde Deutgen die een model van de ‘Slinger van Foucault’ voor hem had gebouwd. Volgens Kamerlingh Onnes was het mede aan het vernuft van Deutgen te danken dat het een ‘met de uiterste zorg ontworpen’ toestel werd. Dit instrument wordt bewaard in het depot van Museum Boerhaave.
Op 30 mei 1854 richten Gleuns en Deutgen zich met een brief tot de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek om hun Mundomotorium te laten onderzoeken door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen.
De kist met daarin één van de, tot op dat moment, vijf vervaardigde instrumenten is per pakschuit naar Amsterdam onderweg en de sleutel van de kist wordt met de brief aan de Koninklijke Akademie meegezonden. Op 24 juni daaropvolgend draagt de vergadering van de Akademie de leden Franciscus Johannes Stamkart (1805–1882) en Frederik Kaiser (1808–1872) voor om het onderzoek voor hun rekening te nemen. Stamkart aanvaardt deze benoeming tijdens de vergadering. Kaiser, niet aanwezig bij dit overleg, zal schriftelijk van de voordracht in kennis worden gesteld.
De kleine commissie die in 1854 werd belast met het onderzoek, bestond uit twee zeer vooraanstaande wetenschappers, Frederik Kaiser
Nadat Kaiser zijn conceptrapport op 28 augustus 1854 naar de Koninklijke Akademie had gestuurd, bleek medecommissielid Stamkart niet gelukkig met zijn woordkeus in de eerste alinea, waarvan de eerste zin luidt: ‘De planetaria, telluria en lunaria worden door de sterrekundigen gewoonlijk beschouwd als speeltuigen, met welke zich soms ook volwaschenen vermaken’.
Op 3 oktober 1854 stuurde Akademie-secretaris Willem Vrolik het eindverslag over de beoordeling van het Mundomotorium naar de minister van Binnenlandse Zaken.
De heren Gleuns en Deutgen hebben, volgens Kaiser, met hun Mundomotorium onder andere als doel de gebruiker een goed beeld te geven van de werkelijke snelheden waarmee de aarde zich om de zon en om haar eigen as beweegt. Daarom hebben ze de bestaande planetaria en telluria enigszins aangepast. Zo hebben ze de kogeltjes die de aarde en de binnenplaneten voorstellen aan de uiteinden van armen bevestigd. Deze kunnen door een harde stoot met snelheid worden rondgedraaid. Bovendien is het bolletje dat de aarde voorstelt, net zoals bij het ‘Toestel van Bohnenberger’, tussen drie ringen opgehangen (
De aardglobe van het Mundomotorium (
Kaiser kan zich de beoogde voordelen hiervan nog wel voorstellen. Bij de traditionele telluriums wordt het schommelen van de aardbol door een mechaniek tot stand gebracht. Daardoor is deze draaiing ‘minder natuurlijk’ dan bij een tellurium waarvan de aardbol een vrije gyroscopische beweging maakt, zoals bij het Toestel van Bohnenberger. Kaiser stelt in zijn rapport dat een beweging die door ‘werktuigelijke toestellen, raderen, enz.’ wordt voortgebracht, sterk afwijkt van de natuur. Hij erkent dat de bewegingen bij het Mundomotorium ‘vrijer’ zijn, maar concludeert toch, dat het Mundomotorium eerder ‘valsche denkbeelden omtrent het wezen van het zonnestelsel’ zal oproepen.
In de visie van Kaiser bestaat er geen instrument dat de snelheden, afmetingen en verhoudingen in het heelal ook maar enigermate bij benadering kan weergeven. Wel is hij het met Gleuns eens, wanneer deze beweert dat de bewegingen bij zijn Mundomotorium ‘vrijer’ zijn dan bij de traditionele instrumenten. Het eventuele pedagogische voordeel dat hiermee te behalen is, valt volgens Kaiser echter weg, omdat lichaamsdelen als armen en vingers tijdens een demonstratie ‘weggedacht’ moeten worden en omdat de as van de draaiende aarde maar heel kort in de vereiste positie blijft. De slotconclusie van de Koninklijke Akademie in haar advies aan de minister van Binnenlandse Zaken luidt dan ook dat er geen redenen zijn om het Mundomotorium voor het onderwijs aan te bevelen.
Willem Vrolik, secretaris van de Akademie, stuurt de kist met daarin het Mundomotorium terug naar het ministerie in Den Haag met de opmerking dat de kist al open was toen hij bij de Akademie werd bezorgd en dat de globe toen al enigszins beschadigd was.
Nadat de minister kennis had genomen van het negatieve advies van de Koninklijke Akademie, stelde hij Willem Gleuns en Hendrik Deutgen daarvan, zonder verdere toelichting, op de hoogte.
Hiermee bleek het laatste woord over het Mundomotorium nog niet gezegd. Op verzoek van de redactie van het tijdschrift
In zijn artikel concludeert Oudemans dat het onmogelijk is om met behulp van welk toestel dan ook, hetzij een planetarium, hetzij een lunarium of tellurium, een voorstelling van de inrichting van het heelal te geven die ‘getrouwheid’ als belangrijkste eigenschap bezit. In zijn inleiding stelt hij zelfs dat het Mundomotorium nog minder dan de hiervoor genoemde toestellen voldoet. In de visie van Oudemans draagt het Mundomotorium weinig bij aan een beter begrip bij de leerlingen. Zij moesten zich, volgens hem, met hun eigen verbeeldingskracht een voorstelling maken van de werkelijkheid. Het artikel van Oudemans, dat, volgens de titel, beoogt een recensie van de handleiding te zijn, is in feite een herhaling van het door Kaiser uitgebrachte rapport over het instrument zelf. Hij gaat ook uitgebreid in op de tekortkomingen van het Mundomotorium dat hij in de zomer van 1854 persoonlijk heeft gezien. De aardglobe zou bij een demonstratie gedurende enige tijd een mooie helling op het vlak van haar loopbaan te zien moeten geven, maar dat was tijdens zijn proeven nog geen vijftien seconden het geval. De kritiek van Oudemans richt zich met name op de gebrekkige manier waarop het Mundomotorium een voorstelling geeft van de werkelijke snelheden waarmee de hemellichamen zich door het heelal bewegen. Hij sluit zich aan bij Frederick W. Herschel die stelt dat men met een planetarium alleen díe verschijnselen kan illustreren die zelfs ‘het zwakste verstand’ nog wel begrijpen kan. Over het Mundomotorium schrijft Oudemans: ‘Ik acht hem niets meer dan eene aardigheid, een speeltuig, voor den tijd tussen Copernicus en Newton’. Woorden die doen denken aan de eerste alinea uit het beoordelingsverslag van Kaiser, die door ingrijpen van Stamkart uit het advies aan de minister was verdwenen. Oudemans vergelijkt ook de prijzen van verschillende didactische instrumenten en stelt vast dat een compleet Mundomotorium fl. 60,- kost,
Overigens refereerde ook Frederik Kaiser in de slotalinea’s van zijn oorspronkelijke advies, welke door ingrijpen van Stamkart niet in het verslag aan de minister waren opgenomen, aan de toenemende beschikbaarheid van didactische instrumenten voor de sterrenkunde in Duitsland. Kaiser noemde daarbij ook het toestel van Schulze. Hij acht de kwaliteit van het Mundomotorium inferieur aan dat van de Duitse instrumenten, maar stelt tevens vast dat ook deze bij docenten weinig opgang hebben gemaakt ‘naarmate het gezonde verstand van hunner leerlingen hun meer ter harte ging’.
Het uitblijven van een aanbeveling door de minister moesten Gleuns en Deutgen accepteren. De beoordelingsprocedure was slechts in kleine kring bekend en de afwijzing leverde geen reputatieschade op. Van de kritiek van Oudemans had echter een groot lezerspubliek kennis kunnen nemen en dat lieten de Groningers niet zomaar over hun kant gaan. Gleuns publiceerde een antikritiek in
‘Ik zie mij genoopt, nog eens, en zoo ik hoop voor het laatst, op dit onderwerp terug te komen’, schrijft Oudemans in zijn ‘Beantwoording van de antikritiek’.
En dan zet Oudemans zijn zwaarste wapen in: hij citeert uitgebreid uit het rapport dat zijn vroegere leermeester en huidige leidinggevende Kaiser, namens de Koninklijke Akademie, aan de minister had uitgebracht. Zo Gleuns en Deutgen nog niet bekend waren met de inhoud ervan, dan konden ze er nu kennis van nemen en met hen vele anderen. Over de beschadigingen die een goed functioneren van het Mundomotorium in de weg zouden hebben gestaan merkt Oudemans tenslotte op dat deze, zo die er al waren geweest, zeker ook door de onderzoekscommissie van de Akademie zouden zijn opgemerkt.
In de zomer van 1854 had alles nog zo mooi geleken. Bij de Koninklijke Akademie van Wetenschappen was hun Mundomotorium onderwerp van onderzoek en de geluiden uit eigen omgeving over het instrument waren louter positief. Gleuns, gepromoveerd onderwijsman met 25 jaar ervaring, Deutgen die als instrumentmaker aan de Academie in Groningen zijn sporen al ruimschoots had verdiend. Hun hooggespannen verwachtingen werden in de daaropvolgende herfst en winter de bodem ingeslagen door een vernietigend rapport van Frederik Kaiser en een openbare vernedering in twee bedrijven door Oudemans. Natuurlijk, de prijs van het toestel zal voor menig schoolbestuur te hoog zijn geweest. En spijtig, dat een beschadigd instrument onderwerp van onderzoek was geweest. Maar vooral lag er een onoverbrugbare kloof tussen Groningen en Leiden. Groningen, waar een docent de beginselen van de wiskundige aardrijkskunde en sterrenkunde moest zien over te brengen op zijn leerlingen. Leiden, waar een van Europa’s grootste astronomen van zijn tijd, waarschijnlijk met enige tegenzin,
Willem Gleuns Jr.,
Er is geïnformeerd bij de volgende beheerders van wetenschappelijke collecties: Nationaal Onderwijsmuseum, Museum Boerhaave, Universiteitsmuseum Utrecht, Teylers Museum, Universiteitsmuseum Groningen en het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium in Franeker. In
Nederland kende in 1854 nog geen ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Onderwijszaken ressorteerden onder de 5e Afdeling van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De Koninklijke Akademie van Wetenschappen werd pas na een naamswijziging in 1938 de Koninklijke
Gleuns,
Lemma ‘Willem Gleuns’, in: J.G. Frederiks & F. Jos van den Branden,
‘Verslag van hoofdinspecteur H. Wijnbeek betreffende de scholen in Groningen in 1836’. Nationaal archief Den Haag, Archief van Binnenlandse Zaken, 5e afdeling, no. 79 (onder 4 maart 1837). Digitaal te raadplegen op Website
Willem Gleuns junior schreef vele werken, onder andere voor het lager en middelbaar onderwijs:
[Hindrik Johannes] van Belkum (uit Holwierde), ‘Een woord betrekkelijk de vergadering van onderwijzers in het 4e district van de provincie Groningen’,
Gleuns.
A.H. van der Boon Mesch e.a.,
J. Maclean, ‘De instrumentmakers Deutgen’,
C.R. van der Meulen, ‘Hendrik Deutgen (1816–1887), amanuensis, instrumentmaker en torenuurwerkbouwer te Groningen’,
Van der Meulen, ‘Hendrik Deutgen’ (n. 14) 40–42.
H. Kamerlingh Onnes, ‘Levensbericht van R.A. Mees’,
D. van Delft,
Nationaal Archief (NA),
Ibidem, brief van minister aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KAW), 8 juni 1854; brief van minister aan Gleuns/Deutgen, ongedateerd.
Desgevraagd acht KNAW-biograaf Klaas van Berkel de keuze voor Frederik Kaiser voor de hand liggend. Weinig andere Akademieleden hadden de expertise om het Mundomotorium te onderzoeken. (Correspondentie 7 mei 2017).
Noord-Hollands Archief, archief KNAW (toegangsnr. 64), inv.nr. 4: notulen afdeling natuurkunde 1854–1857, vergadering 24 juni 1854.
Het is de vraag of prof. Kaiser het boekje onder ogen heeft gehad. In zijn rapportage maakt hij er geen melding van en het werd in het Nationaal Archief teruggevonden bij de brief waarin Gleuns het boekje aan de minister aanbiedt.
In
Huib Zuidervaart, ‘Frederik Kaiser (1808–1872), een gekweld man met een missie’, in: Huib Zuidervaart e.a. (ed.),
P.J. Kaiser, lemma ‘Franciscus Johannes Stamkart’,
Jan Frederik Keijser had zich in 1895 in Amsterdam gevestigd als leermeester in de wiskunde. Daarnaast was hij een gepassioneerd beoefenaar van de praktische sterrenkunde. Zuidervaart, ‘Frederik Kaiser’ (n. 25) 65–66.
Ibidem 66–67.
Ibidem 72.
Archief KNAW (n. 21) inv. nr. 151, rapportage Kaiser aan KAW, 28 aug. 1854.
Ibidem, inv. nr. 4, verslag vergadering KAW van 30 september 1854.
Het ‘Toestel van Bohnenberger’ duidt op de vroegst bekende versie van de gyroscoop, de ‘Bohnenberger Maschine’, gepubliceerd in 1817 door de Duitse astronoom en wiskundige Johann Gottlieb Friedrich von Bohnenberger (1765–1831). Zie: J.G.F. Bohnenberger, ‘Beschreibung einer Maschine zur Erläuterung der Geseze der Umdrehung der Erde um ihre Axe, und der Veränderung der Lage der letzteren’,
Ibidem, brief van minister aan Gleuns/Deutgen, 11 oktober 1854.
Ibidem, inv. nr. 191, brief van Gleuns/Deutgen aan minister, ongedateerd.
Ibidem, ontvangstbevestiging, ondertekend door A. Kaiser, 4 november 1854. Mogelijk kenden Hendrik Deutgen en Alexander Kaiser elkaar als uurwerkbouwers.
Dit blijkt uit Willem Gleuns, ‘Opmerkingen en toelichtingen, naar aanleiding van dr. J.A.C. Oudemans’ beoordeling van het mundomotorium’,
J.A.C. Oudemans, ‘[Recensie van] Het mundomotorium. Beschrijving en gebruik van een toestel’,
Gerrit van Dijk, ‘Jean Abraham Chrétien Oudemans (1827–1906)’, in: Gerrit van Dijk,
Klaas van Berkel, ‘Het betrekkelijke nut van de archieven van het Koninklijk Instituut en de Koninklijke Akademie’, in: F.W. Lantink & J. Temmink (ed.),
Zie: David Baneke,
Dit bedrag vertegenwoordigt dezelfde koopkracht als € 557,29 in 2016. Zie: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, ‘De waarde van de gulden/euro’,
In zijn recensie in de
Archief KNAW (n. 21) inv. nr. 151, rapportage van Frederik Kaiser aan de KAW, 28 aug. 1854.
Gleuns, ‘Opmerkingen en toelichtingen’ (n. 38).
Ibidem 208. Hierin wordt Alexander Kaiser anoniem aangehaald als ‘deskundige’.
J.A.C. Oudemans, ‘Beantwoording van de antikritiek van dr. W. Gleuns Jr., tegen mijne beoordeling van het mundomotorium’,
Frans van Lunteren ‘God is groot en wij begrijpen Hem niet’, in: Zuidervaart (ed.),
Advertenties waarin het Mundomotorium wordt aangeboden, verschenen ondermeer in: